Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

1.556 resultaten

Rechtspraak

PR 2023-0001

Beroepsaansprakelijkheid pensioenadviseur Aon voor waardeoverdracht naar beleggingsverzekering: schending zorgplicht.

Geschil tussen cliënt en pensioenadviseur Aon over advies om collectief pensioen om te zetten in beleggingsverzekering (C-polis). Op advies van Aon heeft waardeoverdracht plaatsgevonden. Beroepsaansprakelijkheid pensioenadviseur voor advies om kapitaal gegarandeerd pensioen in te brengen in beleggingsverzekering. Het kapitaal is op de pensioendatum aangewend voor de aankoop van een (in beginsel) vast ouderdomspensioen van € 14.959 bruto per jaar. Dit is lager dan het oorspronkelijke gegarandeerde pensioen van nominaal € 32.890 bruto per jaar. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat Aon aansprakelijk is voor de pensioenschade en haar veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. Het hof heef de vorderingen van de cliënt afgewezen. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het hof over het beleggingsrisico niet onbegrijpelijk is. Wat de rekenrente betreft, heeft het hof in zijn tussenarrest geoordeeld dat Aon de cliënt duidelijk had moeten waarschuwen voor het risico van een dalende rente. Het hof heeft daarbij meegewogen dat de rentestand een van de belangrijkste factoren is die de hoogte bepalen van het met het opgebouwde kapitaal aan te kopen pensioen, en dat de cliënt het risico hiervan niet kende of behoorde te kennen. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. De cliënt moest bij zijn beslissing over het aangaan van de beleggingsverzekering de kans op een hoger pensioen dan het gegarandeerde pensioen afwegen tegen het risico van een slechtere uitkomst. Voor deze afweging is niet alleen van belang tot welk bedrag de cliënt het risico van een slechtere uitkomst dan het gegarandeerde pensioen wilde accepteren, maar ook hoe groot hij de kans inschatte dat het pensioen op dat bedrag zou kunnen uitkomen of – meer algemeen – zou kunnen uitkomen op een lager bedrag dan het gegarandeerde pensioen. Voor die inschatting is relevant dat het pensioen dat uit de beleggingsverzekering zou resulteren, niet uitsluitend afhing van het beleggingsrisico, maar mede van het rekenrenterisico. De uitkomst werd door de combinatie van deze risico’s immers onzekerder. Daarbij komt dat het rekenrenterisico, anders dan het beleggingsrisico, niet door een garantie was beperkt. Een en ander heeft het hof niet kenbaar betrokken in zijn oordeel. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 6 april 2021 en verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Hoge Raad, 16-12-2022

Rechtspraak

PR 2022-0204

Verevening buitenlands pensioen: beoordeling buitenlandse pensioenregeling als oudedagsvoorziening.

Na echtscheiding is er geschil over onder meer de verevening van het buitenlands pensioen. Het hof oordeelt dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. Dat brengt met zich dat het door de man opgebouwde ouderdomspensioen op grond van artikel 10:51 BW in beginsel verevend moet worden. Bij de beoordeling van de vraag of de buitenlandse regeling voorziet in een pensioen waarop de WVPS van toepassing is (een ouderdomspensioen in de zin van art. 1 lid 1 onder d WVPS), dienen dezelfde (materiële) criteria te worden gehanteerd als voor een ouderdomspensioen ingevolge een Nederlandse pensioenregeling. Beslissend in dit verband is of de buitenlandse pensioenregeling in de context van het maatschappelijke leven in het desbetreffende land een functie vervult die in voldoende mate overeenstemt met de functie van de Nederlandse pensioenregelingen waarop de WVPS van toepassing is, te weten: oudedagsvoorziening. Naar het oordeel van hof is dat genoegzaam gebleken. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat er sprake is van stortingen door de werkgever, dat die stortingen gekoppeld zijn aan de arbeidsverhouding en bedoeld zijn voor de opbouw van pensioenrechten. Verevening van een buitenlands ouderdomspensioen vindt niet plaats in de vorm van een rechtstreekse aanspraak van de echtgenoot op het uitvoeringsorgaan maar in de vorm van een aanspraak op de andere echtgenoot.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-11-2022

Rechtspraak

PR 2022-0203

Deskundigenbericht over wijziging eindloon naar premieovereenkomst of middelloon.

Geschil over wijziging van de pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemers van eindloon naar premieovereenkomst. Bij tussenarrest heeft het hof de werknemers toegelaten te ontzenuwen de voorshands bewezen geachte stelling dat er geen (betrouwbare) uitvoerders meer zijn die een eindloonregeling uitvoeren. De werknemers hebben laten weten dat zij afzien van het leveren van tegenbewijs. Het hof oordeelt dat de feitelijke onmogelijkheid om de eindloonregeling nog te laten uitvoeren een zodanig zwaarwichtig belang is dat DSV daarin voldoende reden en aanleiding had om een wijziging na te streven van de pensioenovereenkomst. DSV heeft onvoldoende gedaan door van de werknemers te verlangen dat zij akkoord gingen met een van de twee door haar ingevoerde regelingen, zonder eerst te onderzoeken of het mogelijk was de eindloonregeling te wijzigen in een pensioenregeling die meer aansluit bij het karakter van de eindloonregeling. Het hof moet oordelen over de subsidiaire vordering dat DSV een middelloonregeling voor hen tot stand moet brengen die zo veel mogelijk gelijk is aan de eindloonregeling. DSV heeft terecht aangevoerd dat toewijzing van de vordering zal leiden tot executieproblemen omdat de vordering te vaag is. Het hof kan niet zelf beoordelen of en onder welke voorwaarden een dergelijke middelloonregeling mogelijk is. Het hof zal daarom een deskundige gaan benoemen om dat te onderzoeken en stelt daaraan vragen. Partijen mogen zich daarover bij akte uitlaten.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 01-11-2022

Rechtspraak

PR 2022-0202

Pensioenfonds PME hoeft zijn jaarrekening niet aan te passen.

Deze zaak gaat over de jaarrekening 2021 van PME. In de jaarrekening 2021 heeft PME de technische voorziening voor pensioenverplichtingen berekend aan de hand van de rentetermijnstructuur (RTS), die door De Nederlandsche Bank (DNB) wordt gepubliceerd. In deze zaak klagen SOBI c.s. dat dit niet strookt met de voorschriften in de Pensioenrichtlijn. Uit de Pensioenrichtlijn vloeit volgens SOBI c.s. voort dat PME een hogere rekenrente moet hanteren. Daarmee miskennen zij dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie met een richtlijn op zich geen verplichtingen worden opgelegd aan particulieren, zoals PME. In de tweede plaats is artikel 13 lid 4 aanhef en onder b Pensioenrichtlijn niet zodanig duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk, dat het zich leent voor rechtstreekse werking tussen particulieren. Ten derde behelst artikel 13 lid 4 Pensioenrichtlijn een minimumharmonisatie, zo volgt uit de algemene overwegingen 3 en 41 en artikel 13 lid 5 Pensioenrichtlijn. Dat brengt mee dat Nederland als lidstaat van herkomst met het oog op een voldoende bescherming van de belangen van de deelnemers en de pensioengerechtigden aanvullende en uitvoerigere voorwaarden kan opleggen, Nederland heeft beleidsvrijheid. Nederland heeft daaraan met artikel 126 Pensioenwet in verbinding met artikel 2 Besluit FTK invulling gegeven door te bepalen dat de hoogte van de technische voorzieningen wordt vastgesteld op basis van een door DNB gepubliceerde actuele rentetermijnstructuur. Voor zover de door DNB gehanteerde rentetermijnstructuur berust op stringentere uitgangspunten dan genoemd in artikel 13 lid 4 Pensioenrichtlijn, is zulks dus in overeenstemming met het doel en de strekking van het bepaalde in artikel 13 lid 5 Pensioenrichtlijn. Gesteld noch gebleken is dat PME niet (op consistente wijze) deze rentetermijnstructuur heeft gehanteerd of dat PME anderszins artikel 126 Pensioenwet in verbinding met artikel 2 Besluit FTK onjuist heeft toegepast. Dit vormt een belangrijke aanwijzing dat in de jaarrekening 2021 van PME ten aanzien van de technische voorzieningen het vereiste inzicht is verschaft en dat de ruimte die in redelijkheid aan de rechtspersoon moet worden gelaten bij haar keuze voor de waardering van bepaalde posten niet is overschreden.
Ondernemingskamer Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 23-11-2022

Rechtspraak

PR 2022-0201

Pensioenschade aannemelijk doordat werkgever werknemer niet heeft aangemeld bij verzekeraar.

Appellant is bij geïntimeerde in dienst geweest. Volgens appellant had hij bij indiensttreding moeten worden aangemeld bij ASR in verband met een pensioenregeling die geïntimeerde bij ASR heeft voor haar werknemers. Het gaat in deze zaak om de vraag of dat had gemoeten en of het aannemelijk is dat appellant schade lijdt doordat dit niet is gebeurd. Het hof oordeelt dat er een pensioenovereenkomst was en dat de werkgever ten onrechte de werknemer niet heeft aangemeld. Appellant had pensioenaanspraken kunnen verwerven. Op grond van het door geïntimeerde in deze procedure in het geding gebrachte pensioenreglement van 1 december 2012 heeft appellant geen recht op premievrije voortzetting omdat zijn arbeidsovereenkomst is geëindigd voordat hij een IVA-uitkering ontving, maar wanneer het pensioenreglement op dit onderdeel is aangepast en die aangepaste versie geldt, dan heeft appellant wel recht op premievrije voortzetting. Het hof is van oordeel dat partijen hierover nadere informatie moeten inwinnen bij ASR en het hof hierover moeten informeren. Het hof acht voldoende aannemelijk dat appellant schade heeft geleden en dat de schade in causaal verband staat met de tekortkoming van geïntimeerde (het niet aanmelden van appellant bij ASR). Of appellant nog steeds schade lijdt, is afhankelijk van de vraag of hij recht had op premievrije deelneming.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 01-11-2022