Verlaging pensioenopbouw politiemedewerkster wegens fiscale redenen toelaatbaar
Dit geschil gaat over de pensioenopbouw tijdens de regeling partieel uittreden (RPU) van een politiemedewerkster. Die is initieel voortgezet tijdens het verlof. De Belastingdienst stelt dat die pensioenopbouw moet worden verlaagd omdat het geen verlof is maar gedeeltelijke beëindiging van werkzaamheden. Vanaf 1 januari 2018 zal de Belastingdienst geen naheffingsaanslag opleggen. De verminderde pensioenopbouw is voor het eerst met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 toegepast bij de salarisbetaling van november 2018. Die verminderde pensioenopbouw is het gevolg van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd ingevolge de Wet VAP en een nieuw standpunt van de Belastingdienst over de aard van de RPU. Belanghebbenden mogen er in het algemeen niet op vertrouwen dat de ten tijde van de toekenning geldende regelgeving onverminderd van kracht zal blijven. In dit geval heeft de korpschef in het besluit tot toekenning van de RPU zonder voorbehoud vermeld dat alle aan het salaris gerelateerde aanspraken, zoals bijvoorbeeld pensioenopbouw (en dus ook de te betalen pensioenpremie), gelijk blijven. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat dit een aan de korpschef toe te rekenen toezegging is waaruit betrokkene redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de deelname aan de RPU niet van invloed zou zijn op de pensioenopbouw en daarmee op de te betalen pensioenpremie. In dit geval moet toch worden geoordeeld dat de korpschef niet gehouden is om aan de gerechtvaardigde verwachtingen te voldoen. De korpschef mocht het algemeen belang laten prevaleren boven het belang van appellante om de toezegging na te komen.
Centrale Raad van Beroep, 19-11-2020