Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

1.569 resultaten

Rechtspraak

PR 2022-0049

Geen schending goed werkgeverschap bij informatie aan de deelnemer over pensioen

Werknemer was in dienst bij Bavaria. Hij is arbeidsongeschikt verklaard. Er is veelvuldig en uitvoerig gecorrespondeerd tussen werknemer, Bavaria en het pensioenfonds over zijn pensioen. De kantonrechter heeft een deskundige benoemd om onderzoek te doen. De vorderingen zijn na deskundigenrapport afgewezen. In hoger beroep zijn rapporten van de pensioenadviseur en het pensioenfonds ingebracht die leiden tot een hogere pensioenuitkomst voor de deelnemer. De werkgever kan zich daarin vinden. Het hof merkt in het kader van artikel 7:611 BW op dat het niet zo is geweest dat Bavaria heeft volstaan met een verwijzing naar het pensioenfonds. Zij heeft uitgezocht wat er was mis gegaan, waartoe zij op grond van goed werkgeverschap gehouden was. Dat betekent echter niet dat Bavaria ook rechtens verplicht was om vervolgens duidelijkheid te geven over de hoogte van de pensioenaanspraken en pensioenrechten van werknemer (waarvoor specifieke deskundigheid nodig is). Waarom Bavaria in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap zou hebben gehandeld heeft werknemer onvoldoende verduidelijkt. De vorderingen van werknemer tot betaling van buitengerechtelijke kosten worden grotendeels afgewezen (m.u.v. kosten voor actuariële rapportage van €1.210). De vordering van de werkelijke advocaatkosten van € 147.646,89 wijst het hof af. Er is geen misbruik van recht of onrechtmatigheid.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 15-02-2022

Rechtspraak

PR 2022-0048

Geen schending informatieplicht door Pensioenfonds bij wijzigen omrekenfactoren

Gepensioneerde verwijt het pensioenfonds dat hij onvoldoende concreet is geïnformeerd dat het laten ingaan van zijn ouderdomspensioen uiterlijk 30 juni 2017 tot een aanzienlijk hoger pensioen zou hebben geleid dan ingang na die datum i.v.m. gewijzigde omrekenfactoren. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of het Pensioenfonds gehouden was appellant er in december 2016, of kort daarna, expliciet op te wijzen dat de omrekenfactoren per 1 juli 2017 zouden veranderen, als ook dat die wijziging zou betekenen dat het voor hem voordelig was zijn ouderdomspensioen eerder te laten ingaan dan 1 juli 2017, althans hem er expliciet op te wijzen dat die veranderde omrekenfactoren een ingrijpende wijziging voor hem zouden betekenen. Appellant meent dat het Pensioenfonds die informatieplicht had, en het Pensioenfonds vindt van niet. Het hof oordeelt dat de door het Pensioenfonds verstrekte informatie voldoende, tijdig, uitgebreid en duidelijk was. Het Pensioenfonds heeft niet gehandeld in strijd met de artikelen 7:611 BW, 6:162 BW of de eisen van redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 lid 1 en/of artikel 6:248 lid 1 BW. Het Pensioenfonds had een voldoende zwaarwegend belang om de omrekenfactoren te wijzigen en daarbij is met het belang van appellant voldoende rekening gehouden. Ten slotte rustte op het Pensioenfonds geen bijzondere zorgplicht vanwege het feit dat appellant in het buitenland werkzaam was.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 15-02-2022

Rechtspraak

PR 2022-0046

Reactie SZW op verzoek om overleg over buiten toepassing laten avv en verplichtstelling bouw is geen besluit

Asbestverwijderaarbedrijven willen dat SZW algemeenverbindendverklaring en verplichtstelling in de bouwsector buiten toepassing laat wegens onvoldoende representativiteit. Zij hebben verzocht om overleg. Bij brief van 23 december 2019 heeft de minister gesteld dat de avv en de verplichtstelling rechtmatig tot stand zijn gekomen en dat de asbestverwijderaars hun bedenkingen binnen de gestelde termijnen naar voren hadden kunnen brengen. Het daartegen gerichte bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. In navolging van de rechtbank oordeelt de RvS dat de brief geen besluit in de zin van artikel 1:3 lid Awb is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de reactie van de minister niet op rechtsgevolg is gericht. Die reactie is namelijk niet gericht op het vaststellen, wijzigen of opheffen van een rechtsverhouding, zoals rechten, aanspraken, verplichtingen, een bevoegdheid of status. De minister is bevoegd om algemeen verbindende voorschriften zoals de algemeenverbindendverklaring en de verplichtstelling buiten toepassing te laten vanwege strijd met hoger recht of algemene rechtsbeginselen, maar de minister heeft die bevoegdheid alleen in het geval hij een besluit op grond van een aan hem toekomende bevoegdheid neemt waarin hij die algemeen verbindende voorschriften toepast. De afwijzing van het verzoek om in overleg te treden is geen besluit.
Raad van State, 16-02-2022