Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

1.569 resultaten

Rechtspraak

PR 2022-0203

Deskundigenbericht over wijziging eindloon naar premieovereenkomst of middelloon.

Geschil over wijziging van de pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemers van eindloon naar premieovereenkomst. Bij tussenarrest heeft het hof de werknemers toegelaten te ontzenuwen de voorshands bewezen geachte stelling dat er geen (betrouwbare) uitvoerders meer zijn die een eindloonregeling uitvoeren. De werknemers hebben laten weten dat zij afzien van het leveren van tegenbewijs. Het hof oordeelt dat de feitelijke onmogelijkheid om de eindloonregeling nog te laten uitvoeren een zodanig zwaarwichtig belang is dat DSV daarin voldoende reden en aanleiding had om een wijziging na te streven van de pensioenovereenkomst. DSV heeft onvoldoende gedaan door van de werknemers te verlangen dat zij akkoord gingen met een van de twee door haar ingevoerde regelingen, zonder eerst te onderzoeken of het mogelijk was de eindloonregeling te wijzigen in een pensioenregeling die meer aansluit bij het karakter van de eindloonregeling. Het hof moet oordelen over de subsidiaire vordering dat DSV een middelloonregeling voor hen tot stand moet brengen die zo veel mogelijk gelijk is aan de eindloonregeling. DSV heeft terecht aangevoerd dat toewijzing van de vordering zal leiden tot executieproblemen omdat de vordering te vaag is. Het hof kan niet zelf beoordelen of en onder welke voorwaarden een dergelijke middelloonregeling mogelijk is. Het hof zal daarom een deskundige gaan benoemen om dat te onderzoeken en stelt daaraan vragen. Partijen mogen zich daarover bij akte uitlaten.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 01-11-2022

Rechtspraak

PR 2022-0202

Pensioenfonds PME hoeft zijn jaarrekening niet aan te passen.

Deze zaak gaat over de jaarrekening 2021 van PME. In de jaarrekening 2021 heeft PME de technische voorziening voor pensioenverplichtingen berekend aan de hand van de rentetermijnstructuur (RTS), die door De Nederlandsche Bank (DNB) wordt gepubliceerd. In deze zaak klagen SOBI c.s. dat dit niet strookt met de voorschriften in de Pensioenrichtlijn. Uit de Pensioenrichtlijn vloeit volgens SOBI c.s. voort dat PME een hogere rekenrente moet hanteren. Daarmee miskennen zij dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie met een richtlijn op zich geen verplichtingen worden opgelegd aan particulieren, zoals PME. In de tweede plaats is artikel 13 lid 4 aanhef en onder b Pensioenrichtlijn niet zodanig duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk, dat het zich leent voor rechtstreekse werking tussen particulieren. Ten derde behelst artikel 13 lid 4 Pensioenrichtlijn een minimumharmonisatie, zo volgt uit de algemene overwegingen 3 en 41 en artikel 13 lid 5 Pensioenrichtlijn. Dat brengt mee dat Nederland als lidstaat van herkomst met het oog op een voldoende bescherming van de belangen van de deelnemers en de pensioengerechtigden aanvullende en uitvoerigere voorwaarden kan opleggen, Nederland heeft beleidsvrijheid. Nederland heeft daaraan met artikel 126 Pensioenwet in verbinding met artikel 2 Besluit FTK invulling gegeven door te bepalen dat de hoogte van de technische voorzieningen wordt vastgesteld op basis van een door DNB gepubliceerde actuele rentetermijnstructuur. Voor zover de door DNB gehanteerde rentetermijnstructuur berust op stringentere uitgangspunten dan genoemd in artikel 13 lid 4 Pensioenrichtlijn, is zulks dus in overeenstemming met het doel en de strekking van het bepaalde in artikel 13 lid 5 Pensioenrichtlijn. Gesteld noch gebleken is dat PME niet (op consistente wijze) deze rentetermijnstructuur heeft gehanteerd of dat PME anderszins artikel 126 Pensioenwet in verbinding met artikel 2 Besluit FTK onjuist heeft toegepast. Dit vormt een belangrijke aanwijzing dat in de jaarrekening 2021 van PME ten aanzien van de technische voorzieningen het vereiste inzicht is verschaft en dat de ruimte die in redelijkheid aan de rechtspersoon moet worden gelaten bij haar keuze voor de waardering van bepaalde posten niet is overschreden.
Ondernemingskamer Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 23-11-2022

Rechtspraak

PR 2022-0201

Pensioenschade aannemelijk doordat werkgever werknemer niet heeft aangemeld bij verzekeraar.

Appellant is bij geïntimeerde in dienst geweest. Volgens appellant had hij bij indiensttreding moeten worden aangemeld bij ASR in verband met een pensioenregeling die geïntimeerde bij ASR heeft voor haar werknemers. Het gaat in deze zaak om de vraag of dat had gemoeten en of het aannemelijk is dat appellant schade lijdt doordat dit niet is gebeurd. Het hof oordeelt dat er een pensioenovereenkomst was en dat de werkgever ten onrechte de werknemer niet heeft aangemeld. Appellant had pensioenaanspraken kunnen verwerven. Op grond van het door geïntimeerde in deze procedure in het geding gebrachte pensioenreglement van 1 december 2012 heeft appellant geen recht op premievrije voortzetting omdat zijn arbeidsovereenkomst is geëindigd voordat hij een IVA-uitkering ontving, maar wanneer het pensioenreglement op dit onderdeel is aangepast en die aangepaste versie geldt, dan heeft appellant wel recht op premievrije voortzetting. Het hof is van oordeel dat partijen hierover nadere informatie moeten inwinnen bij ASR en het hof hierover moeten informeren. Het hof acht voldoende aannemelijk dat appellant schade heeft geleden en dat de schade in causaal verband staat met de tekortkoming van geïntimeerde (het niet aanmelden van appellant bij ASR). Of appellant nog steeds schade lijdt, is afhankelijk van de vraag of hij recht had op premievrije deelneming.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 01-11-2022

Rechtspraak

PR 2022-0199

Pensioenovereenkomst collectief wijzigbaar wegens goed werknemerschap maar niet volgens onaanvaardbaarheidsmaatstaf.

Geschil over introductie van een werknemersbijdrage voor de pensioenregeling van een groep werknemers. Het hof oordeelde bij gebrek aan een eenzijdig wijzigingsbeding dat de inkomensachteruitgang van werknemers zodanig was dat hun weigering om dat te aanvaarden niet onaanvaardbaar was. De Hoge Raad oordeelt dat een collectieve wijziging van de pensioenpremie getoetst kan worden aan de criteria van Stoof/Mammoet voor goed werknemerschap (art. 7:611 BW). Deze beoordelingsmaatstaf geldt voor alle voorstellen tot wijziging van arbeidsvoorwaarden, ongeacht of deze (overwegend) individueel of collectief van aard zijn. In zijn arrest Stoof/Mammoet heeft de Hoge Raad geoordeeld dat geen grond bestaat aan te nemen dat de werknemer slechts dan in strijd handelt met de verplichting zich in de arbeidsverhouding als goed werknemer redelijk op te stellen tegenover een, met gewijzigde omstandigheden op het werk verband houdend redelijk voorstel van de werkgever, indien afwijzing van het – redelijke – voorstel van de werkgever door de werknemer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Waar het hof heeft beoordeeld of de verwerping door werknemers van de nieuwe pensioenregeling onaanvaardbaar is, heeft het dus niet de juiste maatstaf aangelegd. De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het geding.
Hoge Raad, 25-11-2022

Rechtspraak

PR 2022-0195

Dwangakkoord opgelegd ondanks weigering instemming Bpf Beroepsvervoer.

Verzoekers bevinden zich in een problematische schuldensituatie. Zij hebben een voorstel gedaan aan hun schuldeisers, waarbij een deel van de vordering(en) wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeisers wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, hebben de heer en mevrouw [verzoekers01] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank toegewezen. Het voorstel dat de heer en mevrouw [verzoekers01] aan hun schuldeisers hebben gedaan, is in de gegeven omstandigheden het maximaal haalbare. Uit de bij het verzoekschrift gevoegde stukken blijkt dat het dwangakkoord voor alle schuldeisers tot een gunstiger resultaat leidt dan de WSNP. Bij de vraag of een aangeboden akkoord dwingend kan worden opgelegd, dient de rechtbank een belangenafweging te maken tussen de belangen van de weigerende schuldeiser(s) en de belangen van zowel verzoeker(s) zelf als die van de overige schuldeiser(s). De rechtbank kan het dwangakkoord ook toewijzen wanneer de weigerende schuldeisers het grootste deel van de schuldenlast vertegenwoordigen. In dit geval is ook van belang dat de schuldeisers met een meerderheid van het aantal schulden (namelijk negen van de zestien schulden), die samen (ruim) 36,67% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, wél met de aangeboden regeling hebben ingestemd. De goedetrouwtoets zoals deze bij toelating tot de schuldsanering wordt toegepast, is in dit verband niet aan de orde.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 06-10-2022