Dwangakkoord opgelegd ondanks weigering instemming Bpf Beroepsvervoer.
Verzoekers bevinden zich in een problematische schuldensituatie. Zij hebben een voorstel gedaan aan hun schuldeisers, waarbij een deel van de vordering(en) wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeisers wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, hebben de heer en mevrouw [verzoekers01] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank toegewezen. Het voorstel dat de heer en mevrouw [verzoekers01] aan hun schuldeisers hebben gedaan, is in de gegeven omstandigheden het maximaal haalbare. Uit de bij het verzoekschrift gevoegde stukken blijkt dat het dwangakkoord voor alle schuldeisers tot een gunstiger resultaat leidt dan de WSNP. Bij de vraag of een aangeboden akkoord dwingend kan worden opgelegd, dient de rechtbank een belangenafweging te maken tussen de belangen van de weigerende schuldeiser(s) en de belangen van zowel verzoeker(s) zelf als die van de overige schuldeiser(s). De rechtbank kan het dwangakkoord ook toewijzen wanneer de weigerende schuldeisers het grootste deel van de schuldenlast vertegenwoordigen. In dit geval is ook van belang dat de schuldeisers met een meerderheid van het aantal schulden (namelijk negen van de zestien schulden), die samen (ruim) 36,67% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, wél met de aangeboden regeling hebben ingestemd. De goedetrouwtoets zoals deze bij toelating tot de schuldsanering wordt toegepast, is in dit verband niet aan de orde.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 06-10-2022