Werkgever met beperkte modeactiviteiten valt niet onder werkingssfeer MITT
Waar het in deze procedure in hoofdzaak over gaat, is de vraag of de verplichtstelling voor deelname aan MITT ook geldt indien de activiteiten van de betreffende onderneming slechts een klein of zelfs een verwaarloosbaar aandeel in de bedrijfsactiviteiten uitmaken. Niet in geschil is dat – strikt volgens de tekst van het Besluit – een onderneming die slechts een beperkt of zelfs een verwaarloosbaar deel van haar omzet uit bedrijfsactiviteiten haalt die onder de betreffende definitie van het Besluit vallen, onder de verplichtstelling valt en dat is ook precies wat MITT in deze procedure betoogt. De verplichtstelling kent geen hoofdzaak-criterium. Het staat vast dat de onderneming activiteiten verricht waarop de werkingssfeer betrekking heeft. Het aandeel daarvan in de omzet is volgens het vonnis minder dan 5%. De rechtbank overweegt dat er bij een verplichtstellingsbesluit dat geen hoofdzaakcriterium kent sprake kan zijn van een zekere ondergrens, waarbij het aandeel van de betreffende activiteit ten opzichte van het totaal en de vraag of de betreffende activiteit tot de hoofdactiviteiten van de onderneming behoort of niet, van invloed kunnen zijn op de beoordeling. De stelling van MITT dat ook bij een verwaarloosbaar percentage van minder dan 1% de betreffende onderneming zich verplicht dient aan te sluiten bij MITT, is onhoudbaar. De rechtbank concludeert dat de onderneming niet verplicht aangesloten is bij Bpf MITT.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 10-01-2023