Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

1.569 resultaten

Rechtspraak

PR 2023-0078

Dwangbevel VLEP voor hoofdelijke aansprakelijkheid bestuurder ongegrond verklaard

Bedrijfstakpensioenfonds VLEP heeft (voormalig ingeschreven) bestuurder hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor premievorderingen uit 2018 en 2019 en een dwangbevel uitgereikt. Voormalig bestuurder komt in verzet. Aan de inschrijving in het Handelsregister kan het vermoeden worden ontleend dat de ingeschreven persoon bestuurder was. Het is aan [opposant] om zijn verweer dat hij in werkelijkheid geen bestuurder was deugdelijk te motiveren, maar dat heeft hij niet gedaan. In de periode dat hij nog niet ingeschreven was – voor 27 februari 2019 – kan hem het niet melden van de betalingsonmacht van [onderneming 1] niet worden verweten. Er kan dan ook geen sprake zijn geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur van zijn kant in de periode van drie jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop [onderneming 1] met haar betalingsverplichting in gebreke was met de betaling van de pensioenbijdragen. VLEP heeft geen premienota’s in het geding gebracht waaruit dit kan worden afgeleid en heeft hierover verder niets gesteld. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld welke premienota’s opeisbaar zijn geworden in de periode dat [opposant] bestuurder was van [onderneming 1] en wanneer [opposant] ten aanzien van deze premienota’s een melding van betalingsonmacht had moeten doen. Daarom kan ook niet worden vastgesteld of, en zo ja ten aanzien van welke premienota’s, [opposant] op grond van artikel 23 lid 4 Wet Bpf hoofdelijk aansprakelijk is. Dit komt voor risico van VLEP. Het verzet van [opposant] tegen het dwangbevel van VLEP van 17 maart 2022 wordt daarom gegrond verklaard en de vordering van [opposant] om het dwangbevel buiten effect te stellen wordt toegewezen.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 21-12-2022

Rechtspraak

PR 2023-0076

Afstortingsplicht bij door vrouw aan te wijzen verzekeraar wegens verevening in eigen beheer opgebouwd pensioen

Geschil over onder meer de vraag of het door de DGA opgebouwd pensioen in eigen beheer moet worden verevend en afgestort. De rechtbank gaat bij de bepaling van de hoogte van de aanspraak van de vrouw uit van de waarde van het opgebouwde pensioen per peildatum. Weliswaar volgt uit het deskundigenbericht dat partijen het eens waren over de waarde daarvan, te weten € 3.167.000, maar de rechtbank volgt de vrouw in haar standpunt dat het deskundigenbericht op dit punt gecorrigeerd moet worden. De waarde van de pensioenvoorziening zoals opgenomen in het deskundigenbericht is namelijk onjuist berekend. Op grond van de WVPS heeft de vrouw recht op 50% van het OP en 100% van het NP en dat is onjuist vermeld in de pensioenberekening. De rechtbank is van oordeel dat afstorting van de man kan worden gevergd, omdat gedaagde in het licht van de stellingen van de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat er onvoldoende liquide middelen aanwezig zijn om de afstorting te effectueren en dat de benodigde liquide middelen niet kunnen worden vrijgemaakt of van elders kunnen worden verkregen zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. De rechtbank veroordeelt gedaagde om zorg te dragen voor afstorting van een nog door [A] te herberekenen bedrag uit hoofde van pensioenverevening bij een door de vrouw aan te wijzen levensverzekeringsmaatschappij, binnen één maand na de datum van de herberekening van [A].
Rechtbank Midden-Nederland, 04-01-2023

Rechtspraak

PR 2023-0075

Werkgever met beperkte modeactiviteiten valt niet onder werkingssfeer MITT

Waar het in deze procedure in hoofdzaak over gaat, is de vraag of de verplichtstelling voor deelname aan MITT ook geldt indien de activiteiten van de betreffende onderneming slechts een klein of zelfs een verwaarloosbaar aandeel in de bedrijfsactiviteiten uitmaken. Niet in geschil is dat – strikt volgens de tekst van het Besluit – een onderneming die slechts een beperkt of zelfs een verwaarloosbaar deel van haar omzet uit bedrijfsactiviteiten haalt die onder de betreffende definitie van het Besluit vallen, onder de verplichtstelling valt en dat is ook precies wat MITT in deze procedure betoogt. De verplichtstelling kent geen hoofdzaak-criterium. Het staat vast dat de onderneming activiteiten verricht waarop de werkingssfeer betrekking heeft. Het aandeel daarvan in de omzet is volgens het vonnis minder dan 5%. De rechtbank overweegt dat er bij een verplichtstellingsbesluit dat geen hoofdzaakcriterium kent sprake kan zijn van een zekere ondergrens, waarbij het aandeel van de betreffende activiteit ten opzichte van het totaal en de vraag of de betreffende activiteit tot de hoofdactiviteiten van de onderneming behoort of niet, van invloed kunnen zijn op de beoordeling. De stelling van MITT dat ook bij een verwaarloosbaar percentage van minder dan 1% de betreffende onderneming zich verplicht dient aan te sluiten bij MITT, is onhoudbaar. De rechtbank concludeert dat de onderneming niet verplicht aangesloten is bij Bpf MITT.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 10-01-2023