Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

1.569 resultaten

Rechtspraak

PR 2021-0201

Premie aan Bpf verschuldigd door eenmanszaak, voortgezet in VOF komt voor rekening vennoten inmiddels opgeheven vennootschap

Geschil tussen werkgever en Bpf Schoonmaak over premiebetaling. Het gaat om premie over de periode van 1 juni 2015 tot en met 30 april 2017. Die is deels gebaseerd op gegevens die de vennootschap aan de administrateur van Bpf Schoonmaak heeft verstrekt. Een ander deel is gebaseerd op een schatting. Tussen partijen staat vast dat de vennootschap voor haar personeel verplicht moest deelnemen aan Bpf Schoonmaak en dus premie moest betalen. Geïntimeerden c.s. hebben aangevoerd dat de nota’s niet zien op verplichtingen van MC Group Holland v.o.f., maar van de eenmanszaak die geïntimeerde 1 in 2016 had toen hij handelde onder de namen ‘HR Jobs&Study Holland’ en ‘Elegancia 4U’. De kantonrechter heeft volgens het hof terecht dit verweer gepasseerd. De eenmanszaak is blijkens het bij repliek overgelegde uittreksel uit het handelsregister voortgezet door de vennootschap en niet is uitgelegd waarom de vennootschap (samen met haar vennoten) dan niet aansprakelijk zou zijn voor deze schuld. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen onder meer omdat de eisers ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek in het tussenvonnis geen duidelijk overzicht van facturen en betalingen hebben verstrekt. In hoger beroep worden de vorderingen van Bpf Schoonmaak toegewezen nadat op bladzijde 10 van de memorie van grieven een staatje is overgelegd van zeventien (gedeeltelijk) openstaande facturen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-10-2021

Rechtspraak

PR 2021-0199

Opleggen boetes door DNB wegens overtreding verbod nevenactiviteiten aan pensioenfonds dat dividendarbitrage toepast in strijd met rechtszekerheid

De Nederlandsche Bank (DNB) legt aan pensioenfonds meerdere boetes op vanwege overtreding van artikel 116 van de Pensioenwet (nevenactiviteitenverbod). De kern van het verwijt is dat het pensioenfonds door middel van geleend geld en de verkoop van derivaten tot aanzienlijke bedragen beschikte over andere middelen dan de premiegelden (en het daarmee behaalde rendement) en deze middelen ter belegging aanwendde (dividendarbitrage). In het hoger beroep bij het College spitst het geschil zich toe op de vraag of het voor het pensioenfonds destijds voorzienbaar was dat het verrichten van deze activiteiten een overtreding van artikel 116, eerste lid, Pw oplevert. Het College oordeelt dat destijds niet voorzienbaar was dat de beleggingsactiviteiten zoals door het pensioenfonds verricht in strijd waren met artikel 116 Pw. Nu de norm van artikel 116, eerste lid, Pw voor appellanten ten tijde hier van belang onvoldoende bepaalbaar was, is in dit geval de toepassing van het voorschrift op grond waarvan DNB tot oplegging van de bestuurlijke boetes aan appellanten is overgegaan, in strijd met het lex certa-beginsel zoals ook neergelegd in artikel 49 Handvest en artikel 7, eerste lid, EVRM. De rechtbank heeft de opgelegde boetes ten onrechte in stand gelaten. Het opleggen van de boetes is in strijd met het lex certa-beginsel. Uit artikel 116 Pw en de parlementaire geschiedenis kan niet worden opgemaakt dat de (beleggings)activiteiten van het pensioenfonds een overtreding opleveren van het verbod van nevenactiviteiten zoals bepaald in artikel 116 Pw.
College van Beroep voor het bedrijfsleven (Locatie Den Haag), 26-10-2021

Rechtspraak

PR 2021-0198

Fusiebesluit Optas en Aegon is niet nietig of vernietigbaar

Eisers hebben pensioenrechten opgebouwd bij Optas Pensioenen N.V., dat is gefuseerd met Aegon. Eiser 1 heeft op 29 november 2018 verzet aangetekend tegen de fusie. De rechtbank heeft dat op 21 februari 2019 ongegrond verklaard en opgeheven. DNB heeft toestemming verleend voor de fusie op 26 februari 2019. In deze procedure vorderen eisers ongedaanmaking van de fusie tussen Optas Pensioenen N.V. en Aegon Levensverzekering N.V. Zij stellen onder meer dat Aegon zich door de fusie onrechtmatig € 2,5 miljard toe-eigent die op grond van garanties, wettelijke bepalingen, statuten en gemaakte indexeringsafspraken moet worden aangewend voor onvoorwaardelijke indexatie van de pensioenen van Optas-verzekerden. Dit betoog van eisende partij sub 1 c.s. komt, in al zijn onderdelen, feitelijk steeds neer op de stelling dat bij de fusie geen rekening is gehouden met de door haar gestelde – en door Optas Pensioenen N.V. betwiste – aanspraken op een onvoorwaardelijke indexering van de pensioenen. De beoordeling van de vraag of en in hoeverre eisende partij sub 1 c.s. een dergelijke aanspraak heeft, is op grond van artikel 216 Pensioenwet echter voorbehouden aan de kantonrechter en ligt in de onderhavige procedure daarom niet voor. Bovendien is Aegon als gevolg van de juridische fusie volledig in de rechten én verplichtingen van Optas Pensioenen N.V. richting eisende partij sub 1 c.s. getreden. De verplichtingen van Optas Pensioenen N.V. jegens eisende partij sub 1 c.s. zijn onder algemene titel overgegaan op Aegon. Aegon is daarom gehouden om deze verplichtingen na te komen, met inbegrip van eventuele indexeringsverplichtingen. Mocht eisende partij sub 1 c.s. aanspraak kunnen maken op een onvoorwaardelijke indexering van de pensioenen, dan moet zij zich daarvoor met een daartoe strekkende vordering dus tot Aegon wenden en, zo nodig, tot de kantonrechter. Een grond voor vernietiging van de fusie levert dat niet op. Nu Aegon als gevolg van de juridische fusie volledig in de rechten én verplichtingen van Optas Pensioenen N.V. richting eisende partij sub 1 c.s. is getreden, is er evenmin grond voor het oordeel dat het fusiebesluit nietig is wegens strijd met de goede zeden of openbare orde omdat de fusie zou strekken tot benadeling van de Optas-verzekerden. De rechtbank oordeelt dat niet is voldaan aan de in artikel 2:323 lid 1 BW opgenomen limitatieve gronden voor vernietiging van een fusie en wijst de vorderingen af.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 29-09-2021

Rechtspraak

PR 2021-0197

Fusiebesluit Optas Pensioenen en Aegon is niet nietig of vernietigbaar

Eiser heeft pensioenrechten opgebouwd bij Optas Pensioenen N.V. Volgens eiser dient het vermogen van Optas Pensioenen N.V. ter hoogte van ongeveer € 2,5 miljard daarom ten goede te komen aan de Optas-verzekerden en te worden gebruikt voor het indexeren van de pensioenen, dan wel het waardevast houden ervan, en is aldus sprake van een materiële beklemming van voornoemd bedrag van € 2,5 miljard. In plaats daarvan is dit bedrag na de fusie door Aegon aangemerkt als vrije reserve. Aegon eigent zich door de fusie dus onrechtmatig € 2,5 miljard toe. Ook als sprake zou zijn van een voorwaardelijke indexering van de pensioenen, kan dit bedrag niet worden aangemerkt als vrije reserve, maar dient Aegon consistent te financieren en voldoende financiële middelen te reserveren om haar verplichtingen na te komen. Volgens eiser is de fusie daarom in strijd met het recht en niet rechtsgeldig, waardoor zij recht en belang heeft bij nietigverklaring dan wel vernietiging van de fusie en herstel van de oude situatie. De rechtbank passeert dit betoog. Artikel 2:316 BW biedt schuldeisers zoals eiser de specifieke mogelijkheid van verzet tegen het voorstel tot fusie indien zij van mening zijn dat de vermogenstoestand van de verkrijgende rechtspersoon (in dit geval Aegon) na de fusie minder waarborg zal bieden dat hun vorderingen zullen worden voldaan, en dat van de rechtspersoon niet voldoende waarborgen zijn verkregen. Binnen het wettelijk systeem van de tweede afdeling van titel 7 Boek 2 BW hoort het betoog van eiser daarom in een verzetprocedure thuis en niet in de onderhavige vernietigingsprocedure. Dat eiser van de mogelijkheid van verzet geen gebruik heeft gemaakt, komt voor zijn rekening. Nu Aegon als gevolg van de juridische fusie volledig in de rechten én verplichtingen van Optas Pensioenen N.V. richting eiser is getreden, is er evenmin grond voor het oordeel dat het fusiebesluit nietig is wegens strijd met de goede zeden of openbare orde omdat de fusie zou strekken tot benadeling van de Optas-verzekerden. Eiser heeft in dit verband ook geen feiten of omstandigheden gesteld of onderbouwd die deze conclusie rechtvaardigen. Eiser heeft tegenover de uitvoerige en gedocumenteerde toelichting door Aegon geen concrete feiten en omstandigheden aangedragen die nopen tot het oordeel dat sprake is van vernietigbaarheid wegens strijd met de wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van het fusiebesluit regelen (art. 2:15 lid 1 sub a BW). Uit de overgelegde stukken, waaronder de voetverklaring van de notaris in de fusieakte als bedoeld in artikel 2:318 lid 2 BW, volgt dat aan de vereisten van artikel 2:317 lid 1 BW is voldaan.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 29-09-2021